Interview met ‘soldaat, kunstenaar en monnik’ Cedric ter Bals.
Toen hij een paar jaar voor zijn afstuderen aan de kunstacademie in Den Haag (KABK) het kleurpotlood ontdekte, raakte hij bezeten. Op het papier mocht geen wit meer te zien zijn. Hij was manisch in die tijd en had in het verleden al een paar psychoses gehad. Maar hoe moeilijk die periodes ook waren en hoe broos hij soms nog is, hij zou ook niet anders willen. “Ik heb er mijn kracht van gemaakt.” Hij vertelt erover in dit interview.
Toen ik kennismaakte met Cedric ter Bals en zijn werk tijdens de afstudeerexpositie van 2018, was ik erg onder de indruk. Nu hebben tekenaars altijd wel een speciaal plekje in mijn hart, maar dit werk toont niet alleen een enorme liefde voor de tekenkunst, maar vertelt ook een geheel eigen verhaal met een lef en een verbeelding waar ik meteen voor viel. Tekeningen in felle kleuren, een eigen universum waarin een doorlopend verhaal te zien is van een Duitse soldaat in de Eerste Wereldoorlog, Oskar von Balz, een verhaal dat in Scheveningen speelt en waarin een mengelmoes van Schevenings en Duits wordt gesproken. In zijn werk is er ruimte voor het conflict, humor en duisternis in felle kleuren: onderwerpen als oorlog, (onderdrukte) seksualiteit, de jungle, Sturm und Drang en religieuze beelden zijn maar een greep uit het universum van Ter Bals. Ze spelen een rol in het verhaal van zowel Cedric als Oskar, die zichzelf karakteriseert als Soldaat, kunstenaar en monnik.
De Grote Oorlog
‘Ik heb altijd getekend. Hoewel ik als kind ook wel veel buiten speelde, Scheveningen is ook een heerlijke plek om op te groeien. We zijn met drie jongens thuis, ik heb twee oudere broers en mijn ouders hadden van mij altijd de hoogste verwachtingen. Dat geeft wel wat druk natuurlijk. Als kind was ik vrij zorgeloos, al kreeg ik al jong te maken met de dood van een leeftijdgenootje, die bij mij op voetbal zat. Dan word je al vroeg geconfronteerd met het feit dat het leven eindig is. Ook de oorlog is me met de paplepel ingegoten. Mijn vader verzamelt antieke wapens, hij is pacifist, maar zit wel bij een schietvereniging. Ze schieten met zwartkruit, een heel oude methode. Hij sleepte ons vroeger altijd mee naar plekken die iets te maken hadden met krijgsgeschiedenis. Naar kastelen in Engeland en ook een keer gingen we naar Douaumont, vlakbij Verdun, en daar bezochten we het ossuarium. Er lagen 140.000 geraamtes van onbekende soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Dat maakte wel indruk. Niet dat ik het eng vond, maar het blijft je wel bij.’
Alter ego
‘Oskar von Balz is een hoofdpersoon in mijn werk. Hij ontstond in het derde jaar van de academie. Ik had me eerst een paar jaar serieus met travestie beziggehouden, maar ik voelde me niet meer veilig en ben daar toen mee gestopt. De wereld is echt geen fijne plek voor travestieten, kwam ik achter. Ik wil daar niet te veel over zeggen, maar ik heb dingen meegemaakt waar ik nog niet over kan praten. Daarna is Oskar ontstaan, hij is een afgezwakte versie van het eerdere personage, Gertrude, die ik in mijn travestieperiode had. Oskar is een Duitse soldaat, maar hij is zacht, beschouwend, ongedefinieerd. Hij lijkt op me. Als mensen naar me kijken zien ze een witte, stevige Scheveningse jongen. Maar dat is maar de buitenkant. Van binnen ben ik heel erg kwetsbaar. Je krijgt me met één opmerking zo aan het huilen. Mensen hebben dat niet in de gaten, ik lijk een geprivilegieerde stoere witte man, maar van binnen worstel ik.’
‘Oskar is een Duitse soldaat, maar hij is zacht, beschouwend, ongedefinieerd. Hij lijkt op me’
Schizofrenie in de familie
‘Ik wil het nu maar eens out in the open hebben. Er niet meer over zwijgen. Ik heb een schizo affectieve stoornis, dat betekent in de praktijk dat ik te maken heb met stemmingswisselingen, sterk zwartwit kan denken en dat ik een bipolaire persoonlijkheid heb. Dat is iets anders dan schizofrenie, wat bij ons in de familie veel voorkomt in de mannelijke lijn. Mijn opa was schizofreen en de broer die boven mij komt ook. Mijn ouders zijn mantelzorgers voor hem. Naar hem gaat alle aandacht, het heeft ze opgevreten. Ze zijn alleen nog maar met hem bezig. Hij woont hier om de hoek en ik woon met mijn oudste broer bij mijn ouders in de straat, de straat waar ik ben opgegroeid. Ik zou ook niet anders willen en kunnen. Als ik ver weg zou moeten wonen bij mijn ouders, zou ik dat niet redden denk ik.’
Geesten verjagen
‘In mijn puberteit begonnen de problemen. Ik was depressief, verbaal agressief en was erg moeilijk voor mezelf en mijn omgeving. Fysiek werd het niet, ik ben er trots op te zeggen dat ik nog nooit iemand geslagen heb in mijn leven. In die tijd deed ik wel allemaal slechte dingen, zoals mezelf beschadigen. Op mijn achttiende kreeg ik mijn eerste psychose, ik was toen net klaar met de middelbare school en had besloten dat ik naar de kunstacademie wilde. Ik was in alle vakken eigenlijk prima, maar in tekenen blonk ik echt uit. Het werd de Willem de Kooning Academie, maar daar heb ik uiteindelijk alles bij elkaar maar een maand opgezeten. Dat ging helemaal niet. Dat reizen met de trein naar Rotterdam was al te veel voor me. Ik stond in de tuin van mijn ouders te dansen om de geesten te verjagen. Die jungle waar ik me toen in bevond, zie je nog altijd in mijn werk terug. Op een gegeven ogenblik ben ik op de fiets naar Le Mans gegaan, het doel was Verdun. Fietste ik daar door Parijs, die drukke stad, het was niet te doen gewoon. Ik heb drie keer een psychose gehad en ben ook drie keer een week opgenomen geweest: op mijn 18e en 20e en later ook nog in het voorlaatste jaar van de academie, op mijn 26e. Tijdens deze episodes heb ik visioenen, die soms ook zelfs profetisch zijn, al klinkt dat gek. Ik heb hier mijn voordeel mee gedaan, want heel veel beelden die je in mijn tekeningen ziet, zijn beelden uit die visioenen. Het zijn, en dat wil ik even gezegd hebben, geen dromen.’
Losgaan op het kleurpotlood
‘Toen ik me in 2014, op mijn 23e aanmeldde bij de KABK in Den Haag was het voor mij alles of niets. Ik had met mezelf afgesproken, dat, als ik zou worden aangenomen, ik het ook af zou maken. Op de academie vragen ze van je te onderzoeken wat jouw authentieke stijl is, wat je precies wilt zeggen en hoe. Ik was op zoek naar het vertellen van een verhaal, in een soort van stripvorm, maar dan kunst. Ik wilde geen striptekenaar zijn. De Eerste Wereldoorlog is een onderwerp dat me altijd al boeide: jongensdingen, avontuur! En ik heb ook het gevoel dat ik er geweest ben, in die tijd, op die plek. Het identiteitsconflict, wat ik in mezelf ervaar, waar ik tijdens mijn studie onderzoek naar deed, daar is Oskar uit ontstaan. Oskar von Balz is mijn alter ego, ik leef dus eigenlijk twee levens. In mijn tweede jaar ontdekte ik het kleurpotlood. Ik had toen een manische periode en ging helemaal los. Er mocht geen wit meer te zien zijn. Vroeger was ik helemaal gek van Van Gogh en ik heb goed gekeken naar zijn kleurenpalet. Die complementaire kleuren, dat werkt gewoon en dat ben ik vanaf dan gaan gebruiken. Kleuren komen bij mij heel sterk binnen en tijdens mijn psychoses is dat nog veel heftiger. Een half jaar voor mijn afstuderen ben ik helemaal gekapt met de medicijnen, die ik toen, preventief, nog slikte. Het leek wel of ik aan de coke zat. Maar ik wilde niet meer zo afgevlakt leven, dat is ook niet goed voor mijn werk of voor mij. Ik ben bang, dat als ik medicijnen zou gebruiken, mijn werk niet meer zo goed zou zijn. Ik ben zoals ik ben en ik heb er mijn kracht van gemaakt.’
‘Een afgevlakt leven is niet goed voor mijn werk of voor mij’
Drukker dan ooit
‘Na mijn afstuderen is het allemaal heel snel gegaan. Maurits van de Laar vroeg me of hij me kon vertegenwoordigen. Dat had ik wel een beetje verwacht, omdat hij veel tekenkunst en Duitse kunst in zijn galerie heeft. Ik heb het sindsdien erg druk gehad en o.a. geëxposeerd met Phillip Akkerman, dat was echt te gek. Nu, tijdens de coronaperiode, heb ik het gek genoeg drukker dan ooit. Dankzij het Mondriaanfonds, van wie ik een bijdrage kreeg voor Jong Talent en mijn bijbaantje in de haven van Scheveningen, kan ik prima rondkomen. Ik ben erg gedisciplineerd, sta iedere dag om zeven uur op en dan ligt er al een papier met getekend kader klaar op mijn tekentafel. Ik weet de dag ervoor al waar die tekening over moet gaan. Dan ga ik tekenen en daarna koffie en douchen.’
‘Ik ben erg gedisciplineerd, sta iedere dag om zeven uur op en dan ligt er al een papier met getekend kader klaar op mijn tekentafel’
Vrouwen, vuurwapens en kevers
‘Momenteel ben ik met verschillende projecten bezig. Mijn hoofdproject is mijn Tagebuch, het logboek van Oskar. Van tevoren een verhaal en structuur bedenken is niks voor mij, ik laat het gewoon gebeuren. Daarnaast ben ik gevraagd voor een project van een kunstenaar Jip Hillhorst die zich Jip Piet noemt. Vanwege corona zocht hij naar een platform voor kunstenaars om elkaar te blijven ontmoeten en hij bedacht Raam Maar. Hij vraagt kunstenaars om een serie van negen werken te maken die hij in mapjes doet en voor een raam hangt in Rotterdam. De serie waar ik mee bezig ben gaat over een jager-verzamelaar. Hij verzamelt mechanismes, vuurwapens en vrouwen. De vrouwen bindt hij vast. Op een geven ogenblik komt Oskar langs en zegt: ”Iedereen wordt bekeken.” De jager gaat twijfelen: Is het wel goed wat ik doe? Ik geef geen oordeel, geen conclusie. Een element dat in deze serie tekeningen zit en wat ik vaak gebruik zijn kevers. Kevers zijn ook mechanismes en het zijn wonderlijke beestjes. Ernst Jünger, een bekende schrijver, die ook in de Eerste Wereldoorlog vocht, is zo’n beetje een God voor mij. Hij was ook entomoloog en dat heeft me geïnspireerd om kevers te gaan houden, maar die heb ik uiteindelijk weer weggedaan, want ik kreeg er nachtmerries van, een beetje Kafkaësk werd het.’
Franz Marc-tekeningen
‘Een ander project waar ik mee bezig ben, zijn de Franz Marc-tekeningen. Ik vond een boekje met facsimile’s van tekeningen van Marc, die hij aan het front van de Eerste Wereldoorlog heeft gemaakt in een schetsboek. Ik ben niet zo een fan van zijn werk wat ik van Der Blaue Reiter ken, maar deze tekeningen vind ik heel krachtig. En het is goed om je met werk bezig te houden wat heel anders is als het jouwe, daar leer je weer van. Ik kopieer zijn tekeningen en die verwerk ik weer in nieuw werk.’
Zelfcensuur
‘Willem van Genk is wel een kunstenaar die ik enorm bewonder. Ik ben in het Dolhuys geweest in Haarlem, waar ze zijn werk hebben. Maar toch vind ik het wel een beetje dubbel, want het heeft ook iets van aapjes kijken, zo een museum. Ik vind niet dat ik outsiderkunst maak. Ik maak gebruik van mijn ervaringen tijdens mijn psychoses, mijn visioenen, maar ik gebruik ook andere elementen in mijn werk en ik kies wat ik er van gebruik en ik weet waar ik mee bezig ben. Ik doe wel aan zelfcensuur. Er is een map die ik aan niemand laat zien, daar zitten tekeningen in waar veel seks en geweld in voorkomt. Dat aan de wereld tonen, zou alles op scherp zetten en daar ben ik nog niet aan toe. Maar ik durf het wel te tekenen.De mensen die mij inspireren zijn vaak ook tekenaars. Ik bewonder Robert Crumb en Hergé natuurlijk, maar ik kijk ook naar collega’s als Paul van der Eerden, Rik Smits en Romy Muijrers en Lucius Pax. ‘
‘Ik maak gebruik van mijn ervaringen tijdens mijn visioenen’
Sluimerend monster
‘Het gaat nu wel goed met me, maar het is een wankel evenwicht. De psychoses sluimeren altijd wel op de achtergrond mee. En ik hou ook altijd een soort wantrouwen. Gelukkig heb ik veel lieve vriendinnen die goed voor me zorgen en me in de gaten houden en me helpen met mijn werk. Een speciaal vriendinnetje heb ik niet, een relatie hebben, dat kan ik ook helemaal niet. Ik heb altijd het idee dat mensen mij raar vinden, een soort monster. Ik loop vaak met een petje over mijn ogen getrokken over straat, angstig voor de reacties van mensen.’
Livestream vanuit de ‘loopgraven’
‘Het Mondriaanfonds heeft me gevraagd hoe ik mijn werk ga promoten. En ik heb allerlei ideeën. Ik wil podcasts gaan maken, ik wil een livestream vanuit mijn kruipruimte hier gaan uitzenden, dat vind ik wel leuk vanwege de associatie met de loopgraven. In de kelder komt ook een galerie. Ik heb van de zomer deze kelder helemaal uitgemest, die stond helemaal vol met zooi. Dan wil ik ook mensen hier aan tafel uitnodigen om over kunst te praten tijdens tafeldiscussies. En ik ben begonnen met het uitgeven van een tijdschrift met daarin mijn eigen werk en werk van kunstenaars die ik leuk vind of juist helemaal niet. Ik vind het ook goed om mensen uit te nodigen, waar je niks mee hebt. Het tijdschrift heet Frontlees, de podcast Frontcast en dit huis, waarin ik woon, heet Fronthûs. Er hangt ook een bordje bij mijn deur. Ik wil ook graag dat er mensen uit de buurt komen kijken, zodat ze denken. Oh, die rare jongen, die kunstenaar, die valt best mee.’