Doodzonde

‘Heb ik ook gedaan.’Heeft hij ook gedaan. Hij is ook met zijn negentien zonder helm op een motor gaan zitten. Geen rijbewijs, geen angst.  Maar hij leeft nog. En Ward niet. Die is al dertig jaar dood.

Hij was jong en hij was een product van zijn komaf en de hormonen gierden door zijn lijf: Ward wilde heel veel, hij wilde alle kansen die zijn vader niet had gehad en waar zijn grootvader niet eens van had durven dromen. En meer nog. De hemel wilde hij en de hel erbij. Alles of niets.

Hij was mooi, witblond, lang, gespierd en had een regelmatig gezicht. Het stond altijd een beetje geïrriteerd, alsof hij belangrijker zaken te doen had. En hij had ook wat beters te doen. Altijd wat beters te doen dan smalltalk of gezelligheid. Geen tijd voor. Hij moest brommers opvoeren, hard scheuren, hij moest de leraren op het gymnasium tot razernij drijven met zijn scherpte, hij moest meer dan goed, hij moest groter dan het leven zelf.

Ward had ambitie, hij wilde succes en hij wilde erkenning. Dat kreeg hij thuis niet, daar hadden ze wel wat anders te doen. Daar was het hard werken om het hoofd boven water te houden. In een groot gezin was hij niet bijzonder. Al vond hij zelf van wel. Hij was intelligent, rechtschapen en integer en meedogenloos voor hen die in zijn ogen niet voldeed aan zijn standaard. Hij hield ervan zijn mannelijkheid te testen, zich te storten in gevaarlijke avonturen, net op het randje van wat kon, de politie op de hielen, maar met daden waar je om kon te glimlachen. Minachten kon hij ook goed, hij minachtte gezag en hield ervan het uit te dagen, te prikken in het volmaakte gezicht van de orde.

Lief was hij op zijn eigen voorwaarden, als hij vond dat het nodig was. Als hij bij de liefde van zijn leven was, alleen en niemand hem kon zien. Dan liet hij zijn licht chagrijnige, bokkige air een beetje los en dan gaf hij liefde met dezelfde overgave waarmee hij leefde. Niks was klein in zijn ogen, alles was belangrijk. In die zin was hij niet anders dan de pubers waarmee hij opgroeide, maar bij Ward was er nog meer aan de hand. Dat mooie lange lijf verlangde zo naar het leven en naar het groots leven, dat hij niet wist hoe snel hij het moest omvatten en hoe hij de grootsheid ervan moest grijpen.  De dood bestond in zijn ogen niet, dat was een dwerg, een ver misverstand. De dood paste hem niet, hij was een en al levenslust

Ward woonde in een heel klein dorpje met een kerk in het midden en een café er tegenover, de plek die hij net zo liefhad als haatte. Hij voelde grote liefde voor de prachtige plek waar hij opgroeide, de weidse velden, de bosjes, het licht dat zo intens rood werd , ‘s avonds boven de weilanden. Hij zat vaak in de kersenboom achter het huis en overzag zijn leven: dat kon alleen maar beter worden als hij hier zou vertrekken, wist hij. Hij dacht dat niemand zijn ambitie begreep, maar niemand moest het land omploegen en de varkens slachten. Niemand moest overleven. Ward wilde de liefde voor zijn land en voor zijn leven in een borst verenigen. Het resultaat was een jongen die verscheurd werd en raasde. Hij scheurde gehaast als een razende door zijn leven, ongeduldig en hartstochtelijk. Alsof hij zijn naderende einde in kon halen.

Hij is dood en zijn familie denkt nog vaak aan wat hij zou zijn geworden. Journalist? Politicus? Hij verhuisde naar de Grote Stad, hij ging naar de universiteit, hij was een veelbelovende student. Zijn razernij bracht hem op een motor, zonder helm en zonder rijbewijs. Zoals hem waren er heel veel en zullen er nog heel veel volgen. Maar de meesten gaan niet dood. Ward wel. En het is doodzonde.

Scroll naar boven