Het is juli en aan de appelboom hangen nog twee appels. Ik weet niet of we het najaar gaan halen. De storm heeft ze gelost. En ik ben ook op.
Ik lees Etty Hillesum. Mijn leven heeft veel mogelijkheden en ik benut er niet veel. Zij telde haar zegeningen en aanvaardde haar dood. Ik zie die twee appels en ik weet dat er een keuze is. Of je nu valt of niet.
Mensen. Alles wat ze zijn, ben ik. En ik haat ze erom. En ik heb ze lief. Gisteren zag ik een tweeling, ze waren zes weken te vroeg geboren en nu vier weken oud. Beginners en alwetend. Ze zijn af en ze moeten van nu af aan alles afleren. En dan weer eindigen bij het begin. Wat is de zin? Zijn te vroeg gevallen appels beter af? Of zullen die twee hun najaar halen met een overwinningsblos? En is dat het dan, wat zin geeft?
Mijn hoofd is licht, mijn buik is zwaar en moe. Ik houd het niet lang meer goed. En ik weet niet meer wie deugt in deze tijden. Is het de jager, die bijval oogst door zijn daadkracht? Hij doet iets nutteloos, maar hij doet tenminste iets. Hij schiet, hij heeft een doel. Is het de cynicus? De luilak die hoont, bij gebrek aan moed voor zelfonderzoek ? Hij maakt onze kranten en onze meningen, terwijl ook hij ,met ons, niets zeker weet. Grote kinderen die andere kinderen in de hoek zetten. Hij gaat op de gevallen appels staan en prijst de hangers voor hun moed en doorzettingsvermogen. Ze hadden gewoon geluk. Ze hingen aan de goede kant.
Talent is iets heel erg graag willen, zei de zanger. Ik durf niet erg graag willen. En ik wil niet langer zoeken naar een doel. Te slim voor cynisme, te bang om te slagen. De jager weet er wel weg mee. Schoonheid is een gewei aan de muur, liefde een pan op het vuur.
Ik ontdekte een gevallen appel in de schaal in mijn keuken. Onrijp, een volmaakte vrucht.