In New York vallen ze bij bosjes. Thuisblijven is het nieuwe uitgaan. In Italië gingen ze voor het eerst in quarantaine tijdens de pestepidemie. Het duurde quaranta dagen. Veertig. Vastentijd. Nu zijn het er al minstens zestig. Ergens is iemand die niet kan slapen en leest de betekenis van het woord zielbraken. Het MoMA is al weken dicht en iemand klikt op haar afbeelding: The Painter van Marlene Dumas. Het kind is hooguit twintig centimeter op het scherm. Een wees van twee meter hangt er radeloos bij in een donkere zaal. Wat heeft ze nu te zeggen met haar grootse naam, dat kleine kind. Haar moeder is in geen velden of wegen te bekennen. Niemand pakt haar bij de hand. Waar is Marlene? Hoe gaat het met Helena?
Ooit stond ze daar in de tuin met haar geverfde kleuterlijf. En haar moeder, de kunstenaar, maakte een foto. En die foto werd dit schilderij een zinnenbeeld van de nieuwe mens, de schilder als meisje, als spelend kind, onder de verf.
“Mag ik nu weer verder spelen?”, lijkt ze te vragen. Verstoord in haar spel, verdiept in haar onderzoek. Is ze het model? Is ze de schepper? Is ze de nieuwe mens die zichzelf schept en herschept? Het rood en blauw van de makende handen, links het warme, rechts het koude. Het hart, het bloed. Het hoofd, de lucht. Ze lijkt klaarwakker zoals ze daar staat. Wat vindt zij van deze quarantainedagen, waarin we onszelf opnieuw ontdekken en vrijheid een nieuwe definitie krijgt. Vrijheid, die alleen nog leeft in ons hoofd. Dat was altijd al zo, maar toen wisten wij dat nog niet.
Haar blik lijkt gestolen van Da Vinci, ze is eeuwenoud als Mona Lisa. Haar witte, groene gezicht is dof als krijt en kijkt verwezen als een circuskind van Picasso. Haar grote hoofd, een alien uit een film van Ridley Scott. Ze is verbonden met alle tijden en leidt ons naar een nieuwe. Onbevangen gevangen in de tijd, speelt ze open het spel, dat moet worden gespeeld. En nu is het moment. Er moet iets van gemaakt. We kunnen niet toezien hoe het verdwijnt in apathie en verlangen.
Wij slapen een lange lenteslaap en weten nog niet hoe we ons wakker moeten gedragen. In deze droom braken we onze ziel lange dagen en nachten. Nog niet zeker of we de dag aankunnen.